Nederlandse Raskatten Vereniging

Bij ons staat gezondheid op één. 

Bloedgroepen bij katten

Net als bij mensen worden bij katten verschillende bloed- groepen onderscheiden.

Bij katten zijn drie bloedgroepen geconstateerd:

  • Bloedgroep A gevormd door het genenpaar A/A, A/AB of A/b, waarbij de eigenschappen van A de eigenschappen van AB of b onderdrukken.
  • Bloedgroep B gevormd door het genenpaar b/b.
  •  Bloedgroep AB gevormd door het genenpaar AB/AB of AB/b, waarbij de eigenschappen van AB de eigen- schappen van b onderdrukken. Deze bloedgroep komt zeer zelden voor. AB heeft andere eigenschappen dan de combinatie van A/b. 

 

 Wanneer kunnen er onverdraaglijkheidsreacties optreden?

  • Bloedtransfusie: na een ongeval, bij een operatie enz. Een bloedtransfusie met bloed van een verkeerde bloed- groep zou o.a. een dodelijke shock tot gevolg kunnen hebben. (A-donor/B-ontvanger). Uw dierenarts zal daar beslist wel ervaringen mee hebben opgedaan. Hopelijk is hij er reeds van op de hoogte dat een kat de anti- lichamen niet opbouwt, zoals bijv. bij honden, maar reeds natuurlijke antilichamen in het bloedplasma bezit.
  •  Geboorte: De eerste moedermelk (colostrum) bevat allerlei afweerstoffen, die de kittens beschermen tegen infecties etc., maar in het geval van onverdraaglijke bloedgroepen óók de afweerstoffen c.q. antilichamen tegen de vreemde bloedgroep met als gevolg neonatale iso-erythrolyse.

 Feline Neonatale Iso-Erythrolyse (FNI)

 

 


 

Een kitten met iso erytrolyse. Neus, tong en voetzooltjes zijn oranje- rood gekleurd door de afbraakproducten van de rode bloedcellen. (Foto: Prof. Dr. Urs Giger, University of Pennsylvania, USA)

 

 

 

Tot voor enkele jaren werden de gevolgen van verschillende bloedgroepen bij de kittens niet als zodanig erkend, maar eenvoudigweg ondergebracht als: Fading Kitten Syndrome .

Later bleek echter dat er bij katten ook elkaar niet verdra- gende bloedgroepen bestaan, met als gevolg: Feline Neo- natale Iso-Erytrolyse (FNI).

Letterlijk betekent deze term ‘afbraak van rode bloedcellen bij pasgeborenen’. Het is een ziekte die we zien bij pas geboren kittens met de bloedgroep A die geboren zijn uit een moeder die de bloedgroep B heeft.

Katten met de bloed-groep B hebben antistoffen tegen A en die anti-A antistoffen zorgen voor de afbraak van de rode bloedcellen van het kittenTijdens de dracht gebeurt dit niet omdat de placenta van de kat geen antistoffen doorlaat. Kort na de geboorte kan dit echter wel gebeuren omdat de antistoffen in de biest, de melk die de eerste twee dagen geproduceerd wordt, voor komen. Het gevolg is dat deze anti-A antistoffen afbraak veroorzaken van de rode bloedcellen van het kitten.

Een dergelijk dier krijgt bloedarmoede, wordt geel door de afbraakproducten van de rode bloedcellen (icterus) en gaat in de meeste gevallen snel dood. De ziekte is enigszins verge- lijkbaar met de Rhesus problemen bij pasgeboren kinderen.


De mogelijke symptomen op een rijtje:
  •  Het kitten gaat onmiddellijk na de geboorte zonder sporen van ziekte dood
  •  Kittens vertonen zwakte, hebben geen zin om te drinken  of zullen na een dag (of een paar dagen) steeds minder gaan drinken
  •  Kittens scheiden een roodbruine urine af, (het duide- lijkste signaal)
  • Kittens krijgen geelzucht
  • Kittens krijgen bloedarmoede (anemie)
  • Sommige kittens overleven, maar na 1 of 2 weken sterven de staartpunten af
  •  Andere kittens drinken en groeien verder en krijgen hoogstens een lichte vorm van bloedarmoede. 
Voorbeeld van bloedgroep combinaties en het al dan niet ontstaan van problemen.
In het schema hieronder is te zien welke bloedgroepen de kittens kunnen hebben bij de combinatie van een poes met bloedgroep “B” = B/B met verschillende katers met verschillende bloedgroepen.
Bij de met ** gemerkte kittens kan een onverdraaglijkheidsreactie optreden.

 


Preventie van neonatale iso-erytrolyse

Neonatale iso-erytrolyse kan voorkomen worden door de kittens de eerste dagen niet te laten drinken bij de moeder.

Een A-kitten met een B-moeder zou dus gescheiden moeten worden van de moeder en kunstmatig gevoed moeten worden, of bij een A-pleegmoeder gezet moeten worden totdat ze 24-48 uur oud zijn. Nadeel van kunstmatig voeden is dat het kitten dan veel slechter beschermd is tegen infecties, omdat de eerste moedermelk erg belangrijk is voor de weerstand. De moedermelk bevat namelijk, naast de antistoffen tegen de bloed- groepen, ook andere erg belangrijke antistoffen, bijvoorbeeld gericht tegen virussen.

Het is theoretisch dus beter om te voorkomen dat het probleem ontstaat. En dat laatste kan door poezen met de bloedgroep B uitsluitend te laten dekken door een kater die dezelfde bloedgroep heeft.

Uit een dergelijke kruising zullen namelijk alleen kittens met de bloedgroep B geboren worden en die zullen geen proble- men ondervinden van de anti-A antistoffen van de moeder. Om de genenpoel echter zo breed mogelijk te houden is het aan te bevelen om toch ook te kijken naar katers met bloedgroep A.

Fokt U met katten die serologisch bloedgroep A hebben, dan kunnen er toch kittens geboren worden met bloedgroep B. Dus bij een A x A kruising is het noodzakelijk om van de nakomelingen steeds de bloedgroep te laten bepalen, want bloedgroep A kan immers ‘fokzuiver’ AA of ‘fok-onzuiver’ A/b zijn en derhalve kittens met verschillende bloedgroepen geven.

De B-kittens kunnen geselecteerd worden, maar voor de A- kittens zal het een schier onmogelijke taak zijn dat recessieve gen B weg te fokken, want het kan generaties lang mee- gedragen worden.

Bloedgroep B is wat dat betreft eigenlijk een beetje te vergelijken met een langhaar-factor of een verdunningsfactor, die kunnen ook generaties lang “verborgen” worden meegedragen.

Een dna test geeft duidelijkheid in deze (zie verderop).

Het zal duidelijk zijn dat problemen met neonatale erytrolyse vooral te verwachten zijn bij de rassen waar de bloedgroep B regelmatig voorkomt. Voordat met een poes van een der- gelijk ras gefokt gaat worden is het dus van belang om de bloedgroep te laten bepalen en vervolgens een kater te selecteren met een passende bloedgroep.

Percentages katten met bloedgroep B :

  • 0%                  Burmees, Siamees, Tonkanees, Russisch
  • 1-10%           Maine Coon, Noorse Boskat, Ragdoll
  • 11-20%         Abessijn, Somali, Heilige Birmaan, Pers, Sphynx en Scottish Fold
  • 20-45%         Brits KH en LH, Devon Rex, Cornish Rex 

Bij Ragdolls komt ook de bloedgroep AB veel voor.

Testen van de bloedgroep

De bloedgroep van een kat kan serologisch (via bloed) en via dna (dmv een swabje) worden getest.

Bij een serologische test krijg je als mogelijke uitslag : bloedgroep A, AB of B.

Bij de dna test krijg je als mogelijke uitslag :

  • genotype b/b: De kat draagt twee kopieën van het recessieve b allel. Serologisch heeft de kat bloedgroep B.
  • genotype N/b: De kat draagt een kopie van het recessieve b allel. Serologisch heeft de kat bloedgroep A of AB. De kans dat de kat de mutatie doorgeeft aan de nakomelingen is 50%.
  • genotype N/N: De kat is geen drager van het recessieve b allel. Serologisch heeft de kat bloedgroep A of AB.

Theoretisch zou het probleem ook voor kunnen komen bij een poes met de bloedgroep A die één of meer kittens krijgt met de bloedgroep B. Katten met de bloedgroep A hebben echter niet erg veel anti-B antistoffen, waardoor dit in de praktijk geen problemen geeft.

Bij poezen met de zeldzame bloedgroep AB zal het probleem ook niet optreden. Deze dieren hebben geen antistoffen tegen A en ook niet tegen de bloedgroep B.

Wat kunnen we doen als we een poes met bloedgroep B door een kater met bloedgroep A of A/b hebben laten dekken?

Kittens uit een B moeder en een AA vader hebben allemaal bloedgroep A/b en moeten allemaal apart gevoed worden.

Het zou fijn zijn om bij nesten uit een B moeder met een A/b vader, waarbij een gedeelte van de kittens bloedgroep B zal hebben en een gedeelte bloedgroep A, de bloedgroep te kunnen testen meteen na de geboorte met bloed uit de navelstreng.

Alleen de kittens met bloedgroep A hoeven dan apart gevoed te worden, de B kittens kunnen meteen bij de moeder. Er bestaan wel test kitjes hiervoor (bijvoorbeeld RapidVet-H Feline) maar die worden voorzover wij hebben kunnen nagaan uitsluitend aan dierenartsen geleverd.

Dus hebben we een nest  van een B moederpoes met een A kater dan gaan we uit van bloedgroepen-onver- draagzaamheid voor het hele nest en zorgen we dat de kittens gedurende de eerste 16 tot 24 uur niet of nauwelijks bij de moeder drinken. We gaan de kittens dus de eerste 16 tot 24 uur na de geboorte zelf voeden met nagemaakte moeder- melk (bijvoorbeeld Col-O- Cat).  


Doe dit door de kittens elke 2 uur 1 tot 2 ml kunstmelk te voeden met een spuitje of voedingssonde. Na de eerste 16 tot 24 uur kun je dit af-bouwen en geef je bijvoor-beeld nog een dag elke 3 uur 1 ml kunstmelk en daarna alleen nog bijvoeren indien de kittens niet voldoende in gewicht aankomen.

Door zelf de urine te stimuleren middels het met een lauw vochtig watje zachtjes over de schaamstreek te wrijven kun je controleren of deze mooi helder blijft.

 

Er bestaan verschillende meningen over de vraag of we de kittens helemaal moeten beletten om bij de moeder te kunnen drinken.

Aan één kant beperkt dit het risico op problemen tot een absoluut minimum maar aan de andere kant verstoort het misschien de moeder kind relatie.

Verscheidene fokkers voeden de kittens elke 2 uur en gaan ervan uit dat als ze zorgen dat het kitten geen honger heeft het slokje wat er misschien ook bij mama gedronken wordt verwaarloosbaar is.

Wanneer u hiervoor kiest is het essentieel om de kleur van de urine nauwlettend in de gaten te houden. Mocht deze donkerder worden of mocht het kitten andere symptomen van FNI vertonen dan moet u het kitten meteen bij de moeder weghalen en alleen nog de kunstmelk voeren tot alle symptomen van een eventueel FNI verdwenen zijn.

 Over de periode van zelf voeden verschillen fokkers en andere deskundigen van mening. Een termijn van 16 tot 24 uur als minimum en maximum is een goede richtlijn.

Bron : internet